Einde.

DemterAan alles komt ’n end. Ook aan dat woord, geloof ik, want “end” is ouderwets en nou zegt iedereen “einde”. Ik ook maar dan. Dit blog gaat dicht.

Ja.

Maar er is natuurlijk altijd weer een nieuw begin, nietwaar? Onkruid vergaat niet. Ook ik ga door, maar niet meer hier. Mijn nieuwe site heet zoals ik: Marcel Plaatsman. We zien elkaar vast weer, op mijn nieuwe site.

Dank!

Ongepast bier

Het is 2014, een jaar waarin veel zal worden stilgestaan bij de 100e verjaardag van de Eerste Wereldoorlog. In de theaters, op tv, in musea en op scholen, overal kom je de verhalen over “de grote oorlog” weer tegen. Dat is natuurlijk een goede zaak. Juist zo’n droevige, domme geschiedenis verdient het om keer en keer opnieuw verteld te worden, zeker ook omdat de gevolgen van die oorlog nog steeds actueel zijn – van West-Vlaanderen tot in Oekraïne.

Ook in de cafés wordt er tegenwoordig stilgestaan bij de Eerste Wereldoorlog. Toen ik gisteren het Belgisch biercafé van Alkmaar binnenstapte en mijn gebruikelijke vraag stelde – “Heb je nog wat nieuws, Remco?” – hield de kastelein een fles van een halve liter voor m’n neus. Halve liters zijn ongewoon in een Belgisch biercafé, maar er was wel meer ongewoon. Het bier heette Passchendaele en het was gebrouwen ter ere van de Eerste Wereldoorlog.

“Een halve liter, kom maar door,” zei ik, en het bier werd ingeschonken. De kleur van pils, de presentatie van pils, gelukkig ook het alcoholpercentage van pils, maar wel van hoge gisting en vol Vlaamse symboliek. Wat moest ik daar nu van denken?

Het etiket vertelde meer. ““When opening a bottle of Passchendaele, please hold a minute of silence to commemorate those who fell on the battlefield.” Nou nou. “The great beer”, stond er nog, blijkbaar als knipoog naar wat de Engelsen “the Great War” noemen. Great heeft meerdere betekenissen die ik zelf liever niet zo zou verwarren, maar goed, de keuze van de brouwer was een andere.

Een minuut stilte? Respect? Herdenken? Waar gaat dit allemaal over? Ik proefde een halve liter slap bier en verder vooral heel veel ronkende marketing. Wel marketing over de rug van dode soldaten. Dat heet dan respect.
Op het etiket stond zelfs een roosje afgebeeld, een verwijzing naar het gedicht “In Flanders Fields” (In Flanders fields the poppies blow). Ook voor de wereldliteratuur niets dan respect hoor.

Goed, we zaten in een kroeg, we waren de enige niet, al gauw gaat zo’n bier dan een eigen leven leiden. We verzonnen aan de lopende band andere ongepaste herdenkingsbieren. Wordt de Brand Sylvester ingeruild voor “NieuwjaarsBrand”, uit zogenaamd respect voor de Volendammers? Durft de Leidsche brouwerij een BennøL aan? Zouden we in 2045 heus Sobibier gaan drinken, “koosjer en nach Reinheitsgebot”…?

Kroegpraat, toogzever, allemaal supergrappig natuurlijk – maar dit bier is geen grap. Brouwerij Van Honsebrouck, ook bekend van de Kasteel-bieren, heeft werkelijk gedacht uit die nare oorlog een slaatje te kunnen slaan. Het is je reinste lijkenpikkerij. Al dat geouwehoer over respect en “a minute of silence” is opgeklopte marketing. “The Great Beer”, jawel.

Natuurlijk, ik weet het wel, zo’n brouwer moet ook z’n omzet halen, bier is nu eenmaal geen nobel kunstwerkje dat zonder winstbejag door toegewijde smulpapen wordt bereid. Je moet commercieel durven zijn. Dat vind ik allemaal best. Maar moet het dan echt zó? Wat mij betreft zijn er ook in de reclame nog wel ethische grenzen waar je rekening mee mag houden. Je zou hopen dat de potentiële klanten dat ook vinden.

Eén ding moet je Van Honsebrouck nageven: ze zijn wel stijlvast. Ook in mijn mond bleek de Passchendaele een smakeloos bier.

Bier in Portugal

Eind januari zat ik nog lekker in Portugal, in Lissabon. Wat daar winter heet voelde als lente. Het was warm, zonnig tussen de buien door, mooi en zeker ook gezellig. Mijn vriendin en ik hadden er voor wat dagen zelfs ’n stamcafé, Marcelino Pão e Vinho, en daar aten we inderdaad brood en we dronken er wijn. We kregen er de heerlijkste worsten en kazen bij te eten: gerookt, gerijpt, gekruid of een combinatie van die drie, en bijna leek het alsof al die smaken ook in de olijven en de wijn terugkwamen. Je zou denken, wie verlangt er dan nog naar bier, in een wijnland is het leven met wijn toch ook goed?

Toch kwamen we op de eerste avond, in hetzelfde barretje, al een bierliefhebber tegen. Het was een Australiër met een Nederlandse vader en een baantje bij een biercafé in Engeland, op wereldreis door Portugal, nu al wat dagen gestrand in ons deel van Lissabon. Hij was met de huiswijn best tevreden, maar zag geïnteresseerd toe hoe wij bijzondere flessen Alentejo en Douro open lieten maken en toen ging het al gauw echt over bier. In Lissabon was er niet veel te vinden, gaf hij toe, maar bij Marcelino hadden ze wel een stout op fles en die moesten we dan toch ‘ns proeven.

Super Bock Stout, het klinkt al wat verdacht. Super Bock is een grote, commerciële brouwerij die vooral matig pils verkoopt en dan nog ’n stout die aardig wegslobbert, maar op wat chocoladetonen na niet blijft hangen. Zou dat niet beter kunnen in een land met zulke grote wijnen en zulke heerlijke kazen? Reetbier bracht soelaas: ergens in een buitenwijk zou zich een biercafé ophouden, Gallus, en met de metro moesten we daar wel kunnen komen. Mijn vriendin en ik stonden de volgende dag rond lunchtijd dan ook aan de uitgang van een metrostation in een buitenwijk vol blokkendozen. Boven ons hoorde we de aanvliegroute die we de dag ervoor zelf nog genomen hadden.

bier in portugal

Gallus zat in een modern woonblok, tussen bouwputten in. De crisis had alles wat vertraagd, maar het bier was blijven borrelen. Weer een stoutachtige, Maldita Robust Porter, waarin gelukkig al wat meer vuur te herkennen was (koffie, cacao, vrij wat karamel), maar waarvan de textuur toch echt te waterig bleef. Gelukkig kwamen er verrassend degelijke IPA’s van de tap: Sovina IPA, groen en kruidig, plezierig bitter, in balans, Engels, en dan nog een “naamloze IPA”, gebrouwen door brouwerswinkel Oficina da Cerveja, en eigenlijk nog niet officieel te koop. We mochten hem toch proeven: zacht-moutig, romig, fruitige hop, wederom wat Engels in stijl (en dat waardeer ik zelf wel). Niet Engels, maar wel erg geslaagd was Maldita Bohemian Pilsener, die qua hoppigheid moeiteloos stand hield naast de IPA’s.

Goed bier in Portugal, het bestaat dus, maar je moet er echt naar zoeken en als je dan eindelijk onder die aanvliegroute zit merk je meteen waarom: er is niet veel belangstelling voor. We waren de enigen bij Gallus, wat de hartelijke mensen van Gallus zelf zeker goed maakten, maar toch. Voor de echte sfeer waren we gauw weer bij Marcelino terug. In Portugal drink je wijn, gewoon, omdat dat is wat de Portugezen doen – en als het ze uitkomt de Australiërs ook.

Belgen en Nederlanders brouwen samen bier

Over de vooroordelen van Belgen over Nederlands bier heb ik het hier al eerder gehad. In ieder café, achter elke toog, kun je weer de verhalen horen over Heineken. “Eén slok en ik had al hoofdpijn!” “Dat smaakt naar afwaswater!” “Stella is echt veel beter.” Als je dan vertelt dat er nog meer bier wordt gebrouwen in Nederland, dan is de reactie vaak lauw. “Dat zal wel niet veel zijn, zeker?” Daarna wordt er gelachen en is de discussie voorbij.

Het beperkt zich niet tot kroegpraat. Ik had het hier al eens over Jef van den Steen, die beweerde dat Nederlanders erg van zoet houden en dat de Zundert voor ons verrassend bitter is, en over brouwerij Jessenhofke, met de brouwersvrouw die mij vertelde dat Duvel en Westmalle voor de Nederlandse markt worden aangezoet. Baarlijke nonsens, maar kennelijk is daar behoefte aan.

Gelukkig zijn er inmiddels ook Belgen die beter weten. We zien ze soms opduiken op Nederlandse festivals. Ze bestoken Nederlandse webwinkels met vragen over de levering van Rooie Dop. Ze kapen de laatste flesjes van een bijzondere batch van De Molen voor onze neuzen weg. Durvers zijn het, verguisd in eigen land, bereid te reizen en te dokken voor hun eigen smaak. Nederlanders zien ze graag komen. Aandacht van Belgen, dat is altijd een goed signaal, nietwaar?

In 2014 gaan we verder op de ingeslagen weg. Nederlandse bieren krijgen beetje bij beetje voet aan de grond in België en steeds meer Belgen willen de Nederlanders wel een handje helpen op hun zegetocht dwars door vooroordelen heen. Zo ook gisteren: een nieuw bier werd gepresenteerd, BE-NL, gebrouwen door drie brouwerijen: Pampus en De Eem uit Nederland, Eutropius uit België. Het werd tegelijk in Brugge en in Amsterdam gepresenteerd, bij de Bierkoning. Ik was naar Amsterdam gekomen.

Was het druk? Nee, dat niet. Het was ook een beetje laat aangekondigd. Er werd wat Hollands gemopperd en er werd wat gelachen, want dat knullige was ook weer charmant, misschien wel Belgisch.
De Nederlandse brouwers herinnerden zich met smaak hoe hun Belgische collega was geschrokken van de hopgift. “We zullen die Belgen wel even leren hoe het ook kan!” En passant vertelden de brouwers ook dat de presentatie ’n beetje zinloos was, want het was al uitverkocht. “Dit is de eerste en de laatste keer dat je het proeft.”

Hoe smaakte het dan? Het was inderdaad een heel bitter bier, Jef Van den Steen zou het niet geloofd hebben. Fruitig, harsig, pas later ’n beetje moutig, met vrij wat schuim en een stevige textuur.
Uit Brugge kwamen de eerste reacties binnen: er waren mensen geschrokken. “Verschieten”, noemen de Belgen dat, en in België kun je je ook “positief verschieten”. Laten we hopen dat dat gevoel overheerste: positieve verrassing, verbazing over wat Nederlanders kunnen toevoegen aan de Belgische biercultuur.

Natuurlijk, het gaat goed met het Nederlandse bier. Waar Belgen nog van schrikken, dat vinden wij al bijna gewoon. Maar wie zijn “wij” dan? Ikzelf, u, mijn lezer, de andere brouwers, de vaste gasten van de BeerTemple… Het is een gezellig bierdorp, maar ze vertegenwoordigen nog niet het gemiddelde. Druk werd het ook niet, bij de presentatie in de Bierkoning. Daarvoor hebben we nog veel meer BE-NL nodig. Was het maar niet op!

Echt bier uit Olland

Gisteravond was er weer even bier op televisie. Het was op Canvas, “België Twee” voor veel Nederlanders, dus er werd vooral over Belgisch bier gepraat. Aanleiding voor het item in Reyers Laat was het bericht dat er steeds minder monniken zouden zijn, en dat zou dan toch gevolgen kunnen hebben voor het brouwen van trappist, nietwaar? Het was al meteen duidelijk dat het vooral een opvullertje was, een geestige afsluiter van het programma, maar daar mag bier natuurlijk best voor dienen.

Uitgenodigd was een bierliefhebber met een baard: Jef Van den Steen. Van den Steen brouwt zelf bier, onder meer Ondineke (een fruitige tripel) en Saison d’Erpe-Mere, maar schrijft daarnaast ook boeken over bier. De man benadrukte dat hij zytholoog was, dat was beter dan “bieroloog”, want zythos was Grieks. Hij was een echte kenner. Met die binnenkomer zat er spanning in de uitzending: ging deze kenner ons iets leren, zou hij veilig aan de oppervlakte blijven, of zou hij fouten maken? Het werd een combinatie van die drie.

Zes flesjes bier werden binnengedragen, met het bijpassende glas. Zes Belgische trappisten: Achel, Chimay, Orval, Rochefort, Westmalle en Westvleteren. Klassieke namen. De buitenlandse trappisten kwamen pas later aan bod. Eerst bestelde iedereen een biertje. Jef nam Orval en de presentator Westmalle, wat een goede keuze was, aldus de zytholoog. De vrouw aan tafel werd door de presentator niets aangeboden, gelukkig greep een gast in. Met z’n tweeën deelden ze zijn Westvleteren.

Wat zijn trappisten nu eigenlijk, vroeg de presentator. Jef deed een keurige uitleg, met een uitstapje naar Nederland (Koningshoeven, bekend van La Trappe, zou te commercieel zijn). Ook legde hij uit dat een tekort aan monniken eigenlijk niet speelt, het meeste bier wordt door leken gebrouwen, zolang er maar ’n monnik op toeziet is ’t al goed. Oef.

“Nog een vraag,” zei de presentator. “Er is een nieuwe trappist bij gekomen, uit Nederland. Wat vind je daar nu van, dat de Nederlanders mee op de kar springen?” Wel, daar begon Jef Van den Steen zowaar positief: een zeer lekker bier. Maar: on-Nederlands.

On-Nederlands?
Wel, zei de zytholoog, het is een mooi uitgegist bier, helemaal niet zo zoet. Terwijl de Nederlandse smaak juist heel zoet is, kijk maar naar La Trappe. De Zundert is niet zo zoet. Dat maakt deze trappist dus on-Nederlands, voilà.
“Ah,” zei de studiogast die eerder het meisje een deel van z’n Westvleteren had geschonken, “dit is dus het eerste échte bier uit Holland.”
Gelach.

We waren weer rond. Als Belgen over bier praten, dan moet er ook weer even worden gekankerd op de erfvijand uit het noorden, ook als er voor dat gekanker domme vooroordelen nodig zijn. Je zou toch denken dat zo’n “zytholoog” wel beter weet. Er is meer Nederlands bier dan La Trappe en dat bier is gemiddeld juist verrassend bitter. Bitterheid kun je meten (EBU), maar je kunt het ook gewoon proeven.

Toch is het een oud verhaal in België. Door brouwerij Jessenhofke werd me al eens op de mouw gespeld dat grote Belgische bieren als Duvel en Westmalle worden aangezoet voor de Nederlandse markt, “anders drinkt een Hollander het niet.”

Proeven kan alleen onbevooroordeeld. Een zytholoog zou wat mij betreft in de eerste plaats een goede proever moeten zijn, ook al is dat geen Grieks woord. Met dit soort laffe clichés is niemand geholpen, tenzij het je natuurlijk niet om bier gaat, maar om kneuterig chauvinisme voor als de aftiteling al loopt.

Bier en regelgeving

Er zijn zoveel zaken waar ’n mens van genieten kan. Ik geniet lang niet van allemaal, dat zou belachelijk zijn, maar ook ik heb meer hobby’s dan bier alleen. Ik houd van taal, bijvoorbeeld, ik vind reizen leuk, ik kan genieten van de natuur en van de wolken en verder houd ik van lezen. Voor wie ’t volgen wil, recent heb ik een verhalenbundel van Hermans uitgelezen, “De laatste roker”, en daarvoor toneelstukken van Bredero.

Het titelverhaal van “De laatste roker” gaat over een bizarre toekomst waarin roken verboden is en het Nederlands als officiële taal is afgeschaft en door het Engels is vervangen. De hoofdpersoon probeert tegen beter weten in toch nog ‘ns op straat te roken, wordt opgepakt en komt later zelfs pijnlijk aan z’n einde, want die zwartgallige wereld van Hermans is niet alleen regelziek, maar ook vol willekeur.

Het verhaal heb ik rustig uitgelezen. Dat mocht ik namelijk gewoon. Hermans kan soms beklemmend zijn, maar geen moment twijfelde ik eraan dat ik lezen mocht. Bij m’n andere hobby’s is dat niet anders. Ik leer talen en niemand verbiedt mij dat. Ik kijk naar een vlucht spreeuwen en niemand beboet mij. Zelfs als ik reis heb ik, in ieder geval binnen de Schengenzone, weinig regelgeving te duchten.

Hoe anders is dat met bier, de hobby waar ik hier meestal over schrijf. Mag ik er eigenlijk wel zo over schrijven? Is dat al geen reclame, maak ik mensen niet te dorstig naar alcohol? Ik ben nog nooit aangeklaagd, maar soms verwacht ik dat wel. Want er zijn veel regels en ze veranderen steeds.

Stel, ik zou nog zestien zijn. Toen ik zestien was proefde ik al ‘ns ’n bockbiertje. Wie nu zestien is mag dat ook – maar volgend jaar mag ‘ie dat niet meer.

Toen ik zeventien was, dronk ik soms al ‘ns bier in Amsterdam. Dan ging ik met wat vrienden naar In de Wildeman of ’t Arendsnest. De BeerTemple bestond toen nog niet en brouwerijcafés waren te ver weg, maar dat deerde niet. We proefden en testten onszelf. Nu zouden we illegaal zijn.

Toen ik achttien was ben ik wel ‘ns ’n tikje dronken geworden in zo’n Amsterdams café. Ik staarde met één oog naar de tapkaart, omdat ik met twee niet meer scherp kon stellen. De barman lachte en zei dat ’t m’n laatste was geweest. Ik gaf hem gelijk. Zo ging dat toen. Hoe gaat het straks? Wordt dronkenschap in de kroeg verboden?

En altijd zijn er die accijns. Ik betaal ze braaf. Dat wil zeggen: de kroegbaas betaalt ze, als ‘ie z’n bier inkoopt, en rekent ze door aan mij. Als zo’n man een fust van twintig liter bestelt, en er zonder statiegeld € 45,- voor betaalt, dan is toch al ’n kwart van de bierprijs accijns.

Het grootste probleem is niet zozeer dat al die regelgeving mijn hobby beperkt, ach nee, ik laat mij niets verbieden – het probleem is dat ze mijn hobby ontként.

Die accijns bijvoorbeeld, die wordt niet op het percentage alcohol berekend, maar op het stamwortgehalte. Pils heeft een laag stamwortgehalte, speciaalbier heeft een hoog stamwortgehalte. Voor genietersbier bepaal je dus veel meer accijns. Een Emelisse van 2,5% alcohol, vers getapt, daar word je voor beboet. Een blik bocht van 10% uit de supermarkt, ach, ’n paar cent accijns en klaar ben je.

Zo is ’t ook met die alcoholleeftijd, natuurlijk. “Ja, de comazuipers worden aangepakt,” zegt Den Haag. Maar comazuipers nippen geen bockbiertjes. Dat heeft geen effect. Comazuipers zuipen wodka en wodka was altijd al verboden voor wie jonger dan 18 was. Nu is het signaal: alle alcohol is gelijk, wodka of pils, maar pas op met genietersbieren, want daar betaal je voor.

Hermans schrijft ergens: alleen in straten vol boekwinkels heb ik het gevoel in een wereld te leven die rekening met mij houdt. Het lijkt er inderdaad op dat er elders bar weinig rekening gehouden wordt met mensen die in alle rust ‘ns van iets moois willen genieten. De bierliefhebber moet vooral rekening houden met de regelgeving, en met de volstrekte willekeur daarvan.

Bieren aller landen…

Thuis heb ik nog kabeltelevisie, geen digitale. Net geen 40 zenders, dat is al meer dan genoeg. Eigenlijk kijk ik alleen naar de Nederlandse en Vlaamse publieke omroep en soms nog naar TV5 of het nieuws op Duitsland 1. Wat moet je met al die keuze elke dag, daar word je ongelukkig van. Je kunt maar beter op een eiland zitten en denken dat je er niet af kan, dan weet je tenminste wáár je gelukkig moet worden en dat is een goed begin.

Op het Borefts Bierfestival waren er meer bieren dan ik op kon en meer brouwerijen dan ik hier kan noemen. Ik heb niet alle namen uit het hoofd geleerd. Wat een keuze! Was ik er ongelukkig? Helemaal niet. Borefts is dan ook maar twee dagen in een jaar en ik was er enkel op de eerste. Het was een schitterende dag. Borefts was even mijn eiland en heel het bierdorp speelde mee.

Zeven muntjes kocht ik, uiteindelijk nog een achtste toe, en ik kreeg nog tweemaal wat. Eén keer vergat ’n Deens meisje dat ik moest betalen. Elf proefglaasjes, Zie, ik ben toch matig geweest, alsof ik toch kabeltelevisie had en niet uit 140 bieren moest kiezen.

Borefts mag dan een fijn klein tweedaags eiland zijn, als je er je vinger in de zee steekt sta je in contact met de hele wereld. Amerikanen, Belgen, Denen; brouwers, barmannen en liefhebbers; mensen uit Amsterdam en uit Bodegraven – iedereen was er en iedereen dronk bier. Alleen een man van Bier&Co vroeg naar de cola, maar die moest dan ook rijden.

Une mèr à boire. De bierzee is geen Waddenzee, zeker niet, het is er diep en peilloos en winden en golfstromen bepalen het weer. Vorig jaar zat half Borefts aan de whiskystout, nu kon ik er met moeite twee vinden en die waren niet eens zo overdonderend. Ouderwets bier was de nieuwe trend: zure smaken natuurlijk, Gose, en Berliner Weisse, maar ook nog Grätzer/Grodziskie. Fijn.

Eén trend trok extra aandacht, dat waren de gruitbieren. Gruit is ook middeleeuws, natuurlijk, toen hop nog niet gewoon was kruidden we ons bier, met salie of gagel en als je sommige brouwers zou geloven ook met rode peper, wat natuurlijk onzin is, maar dat is alle mode. Jopen speelde het slim en schreef “gruit” achter Koyt. Daarnaast hadden ze een Goudse Gruit gemaakt die prettig anders was dan hun klassieker.

Ik zeulde een Tsjechisch boekje mee waarin vol lof over De Molen werd gesproken, en waarin foto’s van Jopen en Emelisse stonden. Iemand vroeg of ik de tekst voor kon lezen. Ik vertelde in halve zinnen over mijn bieravontuur. Het kwam niet helemaal over, maar ik probeerde het tenminste en zwom door zeeën en meren tegen de drukte in.

Waar waren ze eigenlijk, die Poolse brouwerijen uit mijn vorige blog? Waar waren de Tsjechen en de Slowaken? Goed, er was Grodziskie, maar die kwam uit Haarlem en uit Duitsland, niet uit de ketels van brouwerij Pinta. Wel kreeg ik van een vriendelijke Vlaming een flesje van brouwerij Legenda cadeau, zo uit Hongarije. Zelf stonden ze er niet.

Misschien is dat de missie voor de komende jaren: het IJzeren Gordijn slechten, de oude EEG ‘ns uit. Laat bieren komen uit die nieuwste bierrevoluties vandaan, zet wat kraampjes neer voor die vrolijke jongens, laat hun experimenten maar komen. Of wordt het dan echt digitale televisie in middeleeuws Bodegraven? Waar stopt die zee?

Polen, Slowakije, Tsjechië

Al anderhalve week ben ik terug van vakantie. Dat ik nog maar moeilijk wen, blijkt uit mijn voorgaande bericht. Dat ik met plezier aan mijn vakantie terugdenk moet dan maar uit dit verhaal gaan blijken. Soms lijkt het wel alsof terugdenken al te veel tijd kost. Ik heb m’n foto’s nog niet eens bewerkt. Mijn lijst met bierrecensies is nog niet op Ratebeer gezet. Misschien moet ik dat ook maar niet meer doen.

De vakantie begon in Warschau. In Warschau was ik al eerder geweest, eind 2011. Toen was het kersttijd. De stad was koud, maar er kwam ’n mooi zonnetje door de wolken heen en ik zag, dat ik er wel van kon houden. Bij Warschau moet je dat altijd uitleggen. Weinig Europese hoofdsteden hebben zo’n gaaf historisch centrum, maar ja, dat van Warschau is dan ook herbouwd. Die geschiedenis hè. Het moet er altijd over gaan.

Dat Polen ook een toekomst heeft blijkt uit het bier. Het Polen van de vooroordelen, dat is heel veel wódka en dan misschien ‘ns afpilsen met blikbier dat bij ons in supermarkten aan zwervers wordt verkocht. Het Polen van de toekomst rekent daar mee af. Toen we het station uitwandelden was daar al meteen een biertuin met bier in allerlei stijlen (Ciechan).

WBP13 011

Ons hostel zat in een blokkendoos, dat wel. Dit was het voormalige getto. Iets verderop was de muur in de stoep verbeeld. We wandelden en ontdekten macabere ruïnes. Maar ergens in een kelder zat een biercafé, met heel veel taps en Aziatisch eten. De taps boeiden me het meest. Prachtige IPA’s. Knappe porters. Leuke experimenten. Zo smaakt de toekomst van Polen.

We bezochten in Warschau meer biercafés. Dat bier de toekomst is, zag je ook aan de interieurs. Modern, gelikt vaak. Het publiek was jong en soms ook rijk. Eén biercafé zat naast de winkel waar Ferrari’s werden verkocht. Gelukkiger waren er ook gezelliger lokalen.

In Tsjechië zou dat allemaal anders wezen, ik verwachtte dat en het bleek ook zo te zijn. In Tsjechië is bier traditie. Cafés zijn doorleefd, het publiek is gemengd, de sfeer is meestal heel gemoedelijk en los. Met de Tsjechen heb je zo een praatje. Met de Polen ook, maar niet zo gauw in een biercafé.

Slowakije lag er een beetje tussenin. Dat klinkt flauw, maar ik moet het zo zeggen. Men drinkt er veel wijn, maar bier is er al lang bekend. Daarom zie je er vast ook zo veel traditionele stijlen. Experiment lijkt voorbehouden aan brouwerij Kaltenecker, en die naam zagen we vaker in Praag dan in Bratislava. De brouwerijcafés waren hip. In de volkskroegjes dronk men Tsjechisch pils of Slowaakse wijn. Ik kon het moeilijk peilen, maar amuseerde me wel, vooral ook omdat Bratislava zo’n plezierig overzichtelijke stad was.

Vooroordelen weerleggen is het leukst. Een bloeiende biercultuur ontdekken in Polen, wie verwacht dat? Wanneer worden de parels van Pinta of Artezan eens naar Nederland geëxporteerd? Daarover schrijf ik het liefst natuurlijk, over de verrassingen. Maar dat Praag was zoals iedereen verwachtte… Ach, dat beviel me ook heel erg. Stel je voor dat het een tegenvaller zou zijn geweest! Dan had ik voor niets Tsjechisch geleerd, dat is ergere verspilling dan bierdrinken in een oude Praagse tram.

De prijs van bier

Gisteren bezocht ik twee biergebeurens. Er gebeurt ook zo veel. De kranten schrijven er zelfs over, na al die jaren van groei en bloei in de Nederlandse biercultuur. Toch blijft het verrassen. Bij het laatste biergebeuren, gisteravond, passeerden er meisjes met witte gympjes en een Gooise r die zich geërgerd afvroegen “wat dit nou weer allemaal was”. Maar niet iedereen leest kranten.

Ook voor mij blijft het een vreemde wereld. Dat is gek, want ik loop toch al een tijdje rond in het bierdorp van Nederland. Ik kom de hele tijd bekenden tegen. De biercafés, de slijterijen, de festivals: ik ken ze, ik frequenteer ze. Als er dingen veranderen zou ik het moeten zien. En toch was ik gisteravond zo overdonderd dat ik nauwelijks aarzelde en twintig euro gaf. Twintig euro?

Die middag was ik nog in Wormer. Voor nog geen twaalf euro dronk ik daar zes biertjes. Ik begon met ’n hoppig bier van Rooie Dop, laag in alcohol, want dat is stilaan mode, bier met weinig alcohol. Verder dronk ik allerlei stouts, de een hoppiger dan de andere, soms met lactose of rogge of koffie weer. Het was goed.

In Amsterdam at ik bij Hofje van Wijs, waar ik m’n bier cadeau kreeg. De eigenaar wandelde met ons mee naar De Bierkoning, want daar zou het tweede biergebeuren plaatsvinden. Na het gemoedelijke festival in Wormer was ik toch wel benieuwd naar dit grootstedelijke gebeuren, “Zwanze”. Een presentatie van een nieuw Belgisch bier.

Het was druk, er stond een rij. Om acht uur ging de deur pas open. Blijkbaar was er een parcours van regels voor ons uitgezet. Een ganzenbord van rijen. Achterin de smalle winkel stonden taps, daar moesten we heen, en als we daar dan bier gekregen hadden leidde de route terug naar buiten, waar op de stoep gedronken werd.

Wist ik veel. Ik kende deze hele etiquette niet. Was bier wijn geworden? Er waren andere meisjes met een r die bitsten dat ik me maar had moeten inlezen. Gelukkig waren er meer onwetenden. “Kan ik hier pinnen?” Ik had contanten. Twintig euro betaalde ik, zomaar. “Pardoes” zou ik bijna zeggen, maar dat is geen hip woord. Zwanze is een hip woord. Jongens met baardjes schreeuwden het.

Voor die twintig euro kreeg ik een strippenkaart met vier vakjes. Vier biertjes, in kleine proefglaasjes. Dit was ganzenborden met een hoge inleg. Maar ik stond al in de rij. We klaagden over bieraccijns en over lelijke etiketten. Dit waren geen accijns, zei het bestuurslid, accijns kost je maar twee cent. Wat was het dan wel?

Pas om negen uur was er Zwanze. We werden opgewarmd met twee Amerikaanse biertjes. Hoppig, best fijn. De Zwanze was zoetzuur en ook best fijn. Een uurtje later was er nog een grand cru. Bier, geen wijn. Ik wilde mijn trein halen. We stootten en duwden ons de rij weer door, terug. Kwam er al een tram?

Bierdrinken is geen idealisme. Daar gaat het me ook niet om. Maar toch vond ik ’t wel aardig, in het begin, om te schamperen op die wijnkenners die honderden euro’s voor een fles neertelden en daar dan elitair mee deden. “Bier is tenminste bier,” zeiden we dan, en dronken. In Wormer was dat nog steeds zo. Geen gedoe, gemoedelijk drinken, het bierdorp. De achterdeur is altijd los.

Amsterdam was bierstad, gisteren, met moeilijke regels en sommen gelds. De prijs van de vooruitgang? In Het Parool stond dat Rutte het bier te duur maakte met z’n accijns. Wilders was tegen. Maar Wilders kent het bierdorp niet. Wie neemt het voor ons op, gemoedelijke, simpele dorpelingen, met een glaasje aan de Zaan of desnoods de Grote Sloot? Is dit Ganzenbord of Monopoly?

Verwijnd

Natuurlijk gebeurt er in de zomer bijna niets. Veel te bloggen heb ik niet. Maar ineens is er dan toch een relletje, ik had het haast gemist. Ik googelde omdat er niks anders was eens op “bier” in Google nieuws en toen kwam het voorbij. Harold Hamersma zei iets over bier, gewoon op NRC.nl. Wie het wel gemist heeft kan het bericht hier teruglezen.

Harold Hamersma is natuurlijk een wijnliefhebber. Daar schrijft hij over en soms zie je hem ook op tv. Een enthousiaste, geestige man met heel wat kennis van wijn, dat zie ik graag. Want ook ik drink wel eens ’n glaasje wijn. Maar nu Hamersma over bier begint erger ik me toch. Want, wie heeft doorgeklikt kan het al lezen, zijn berichtje zegt heel weinig over bier en wat het zegt is niet enthousiast, niet geestig en ook geen blijk van diepgaande kennis over het onderwerp.

Het is natuurlijk eerder begonnen, ook Hamersma reageert. Hij citeert Fiona de Lange, een bierblogster die vooral over commerciële Belgische brouwerijen schrijft, maar sinds kort een campagne is begonnen om de combinatie van bier en lekker eten bekend te maken bij een groot publiek, in navolging van eerdere campagnes die kennelijk niet succesvol genoeg waren.

Fiona’s tactiek is die van de provocatie, en kennelijk werkt die tactiek best, want ineens staan de woorden “bier” en “spijs” samen in de krant. Maar Hamersma reageert natuurlijk alleen op de provocatie en niet op de inhoud. Fiona zou gezegd hebben dat bier beter met eten samengaat dan wijn – want inspelen op die oude rivaliteit, dat is natuurlijk de juiste provocatie, dat helpt de discussie vooruit.

Bier en wijn zijn allebei smakelijk bij het eten. Niet al het bier en ook niet alle wijn, het ene gerecht komt beter uit met een goed glas rode wijn ernaast en een ander proef je beter met een biertje. Dat is als ik het wel heb ook de echte boodschap van Bier & Spijs, maar daar hoor je Hamersma niet over. Die tackelt de provocatie en daarmee is de kous af.

Op het artikeltje wordt ook gereageerd, door wijnminnende NRC-lezers. De bevooroordeeldheid van deze wijners is toch wel zorgwekkend. “Eerst een biertje om eventuele dorst te lessen, dan het plezier van een wijntje tijdens de maaltijd,” staat er te lezen. Verspilling, les je dorst met water, proef dan pas het bier! Maar gaat het hier om proeven?

“Wijn. Bier is bijzaak,” schrijft een andere reaguurder. Of: “Absoluut bier, maar zelden een Nederlandse.” Ook de grammatica is zorgwekkend, maar dat is voor later. “Bier drinken gedurende de maaltijd graag voorbehouden voor bij de Chinees.” Sterker: “Maak er maar liever geen gewoonte van.” U kunt het allemaal zelf nalezen, lezer, ik heb u gelinkt.

Hamersma zelf reageert nog met een onderzoek waaruit blijkt dat wijndrinkers langer leven en vergeet te vermelden dat dat net zo goed voor gematigde bierdrinkers geldt. Daarmee zijn de vooroordelen compleet, de laatste reactie vat het nog maar even samen: “(De levensduurwinst van bier) is natuurlijk negatief, omdat bier vooral en teveel door mannen gedronken wordt, die gemiddeld enkele jaren minder leven, zodoende!” Jawel.

Goed, om proeven gaat het dus niet, het gaat juist om niet-proeven, het vooraf afwijzen van nieuwe smaken en andere ideeën. Iemand die daarmee afkomt mag zich wat mij betreft geen proever noemen. Een proever is iemand die onbevooroordeeld drinkt en een nieuwe uitdaging graag aanneemt. Bier en spijs, bijvoorbeeld. Waarom is Hamersma niet gewoon gaan proeven?

Het jammerste aan al dit vooroordeelbevestigende gewauwel is wel dat het niet op één of ander blogje staat, maar in de krant. In het NRC zelfs, toen ik op school zat was die krant nog een meneer. Want in een land vol bierdrinkers, met meer dan 170 brouwerijen en zoveel schitterende biercafés en restaurants met bier-spijskaarten, daar schrijven de kranten over wijn en niet over bier. Dat is nou arrogantie, meneer.