Randprovincie

Er is weer wat op til. Er komt een nieuwe regering, met dezelfde premier als eerst, maar naar ’t zich laat aanzien nu iets volwassener beleid. Kleine jongens worden groot. Deze dagen staan in het teken van “genoemd” worden. Natuurlijk lekken er ook al plannen uit, zo gaat het altijd. De contouren van het tweede kabinet-Rutte worden zo beetje bij beetje zichtbaar.

Eén punt is al direct de grens overgestoken: Belgische media pakken voldaan uit met het voornemen om de Hedwigepolder alsnog onder water te zetten. De Vlaamse regering vindt de natuurcompensatie die Europa zo graag wil namelijk ontzettend belangrijk, al is het meer een principekwestie dan een inhoudelijk punt. Maar inhoud is natuurlijk ook niet waar ’t om gaat.

In Nederland zal het vooral over cijfertjes gaan. Twee uitgelekte cijfers vielen mij op: 5 en 100.000. Dit kabinet gaat ons land hervormen, jawel, en er moeten 5 superprovincies komen met daarin gemeenten van minimaal 100.000 inwoners. Echt waar, kijkt u de lekjes maar na.

Het plan is niet helemaal nieuw, de getallen zingen al langer rond in Den Haag. Ik heb me er al eerder tegen uitgesproken. Democratie gaat niet om cijfertjes, democratie gaat over vertegenwoordiging en stabiel bestuur. Rousseau schreef dat democratie het beste functioneert op een kleine schaal. Ook recent is dat nog bewezen: kleine gemeenten zijn goedkoper én efficiënter dan grote.

In Den Haag is men gewend alles tot cijfers te reduceren, ook goed bestuur. Identiteit is niet te meten en dus ook niet langer van belang. Hef Friesland maar op, moffel het platteland onder steden weg, laat wat al heel lang prima functioneert maar verdwijnen in een rekensom. 5 landsdelen, een gemeente of 150, makkelijk zat.

Alkmaar is een aanzienlijke stad, maar de gemeente heeft nog geen 100.000 inwoners. Nu zijn een aantal omliggende dorpen aan Alkmaar vastgegroeid en zelf verstedelijkt: de “HAL”, die bestaat uit Heerhugowaard, Heiloo, Alkmaar en Langedijk, komt wel aan 200.000 inwoners. In de praktijk functioneert deze agglomeratie ook als één stad. Is een fusie dan niet gewoon heel redelijk?

Misschien. Maar het mooie is: déze fusie komt er niet. In de plaats fuseert Alkmaar straks met Graft-De Rijp en Schermer, uitgesproken landelijke gemeenten – Graft-De Rijp grenst niet eens aan Alkmaar. Voor de cijfers hindert ’t niet, we komen wel aan 100.000, maar levert dit nu efficiënt bestuur op? Stad en platteland moeten nu samen een tussenweg gaan vinden.

Zo gaat ’t ook met provincies. Een Randstadprovincie, dat klinkt prima, maar wat heeft het platteland daar bij te winnen? Als het aan dit kabinet ligt wordt Texel straks Randstad, heel West-Friesland ook. En dat zijn dan nog West-Friezen, de échte Friezen, met zo hun taal en hun cultuur en hun identiteit, zullen straks opgaan in een heel groot Groningen. Want taal, cultuur en identiteit, daar zijn geen cijfertjes van.

Ik ben over het algemeen helemaal niet ontevreden over het nieuwe kabinet. Een middenweg, links en rechts samen, brede steun in de Tweede Kamer, het is allemaal veel beter dan het de voorbije jaren was. Maar laat ze niet alles wegcijferen voor een compromis. 100.000 is helemaal niks en 5 nog minder.

Nieuw prikkelbier

De belangen van de Nederlandse bierconsument worden behartigd door PINT. De naam van die organisatie stond oorspronkelijk voor “Promotie Informatie Traditioneel bier”, maar dat vind ik wat omslachtig klinken. PINT bestaat, dat is het belangrijkste, en PINT heeft voldoende naamsbekendheid verworven door het organiseren van bierfestivals. Dit weekend nog was er het PINT Bokbierfestival in Amsterdam, het best bezochte bierfestival van Nederland.

PINT pakt, is één van de terugkerende leuzes. PINT pakt bier, de leden van PINT lusten er wel pap van. Maar PINT daagt ook uit. ’n Beetje plagen hoort er natuurlijk wel bij, prikkelen, tarten, als het maar wat oplevert. En dus kwam voorzitter Jeroen Carol-Visser deze week met een pakkende uitspraak: “Een echte Nederlandse bierstijl bestaat gewoon niet.” 

Zo’n uitspraak lokt reacties uit en dat zal zijn bedoeling ook wel zijn geweest. Sterker nog: hij verbindt aan de uitspraak een oproep, gericht aan de Nederlandse brouwers: laat ze maar eens een Nederlands bier verzinnen, een nieuw bier, een nieuwe stijl, die niks met het buitenland te maken heeft.

Het idee is leuk, maar de motivatie bevalt me minder. De prikkelende stelling dat er geen Nederlandse bierstijl bestaat is immers onwaar. Dat weet Jeroen Carol-Visser zelf ook wel, in zijn betoog vergeet hij niet te noemen dat het Nederlandse bockbier zich stilaan tot een eigen stijl heeft ontwikkeld. Maar ja, de naam is Duits. Net als de Dort, de Nederlandse versie van de Dortmunder, inmiddels ook een bierstijl op zich.

Voor meer Nederlandse bierstijlen moeten we naar vroeger staren. Kuitbier, Hoppenbier, gruitbier: ze worden genoemd in het artikel, maar afgeserveerd omdat er niet genoeg brouwers mee bezig zijn. Een oproep aan brouwers om meer met deze historie te doen zou natuurlijk ook niet misplaatst zijn geweest, maar goed, PINT moest prikkelen.

De inleiding van het artikel zorgt voor nog meer geprikkeldheid. “België heeft zijn witbier, dubbels, tripels en quadrupels,” staat er te lezen. Het eerste bier met de naam Quadrupel kwam nochtans uit Nederland, en het witbier had minstens evenveel traditie boven de Belgische grens, tot het bier in beide landen verdween en uiteindelijk voor het eerst in België weer tot leven werd gewekt. Dat geldt voor wel meer bier. Stijlen zijn zo vaak grenzen overgestoken dat chauvinistische claims uit de recente geschiedenis stuk voor stuk onbetrouwbaar zijn.

Ik houd best van prikkelen. Ik prikkel ook op dit blog. Ik houd ook van uitdaging, sterker nog, de uitdaging om een nieuwe bierstijl te ontwikkelen neem ik graag aan. Ik ben geen brouwer, dat niet, maar meedenken zal ik. De intentie van het artikel op de PINT-site vind ik dan ook prima. Maar had de informatie niet wat beter moeten kloppen? Voor de promotie van Nederlands traditioneel bier is het toch niet bevorderlijk als er wordt gezegd dat er geen Nederlandse bierstijl bestaat? En natuurlijk weer spiegelen met de buurlanden, waar alles beter is…

Ook met de prachtige bieren die we nu al hebben zou er genoeg prikkel moeten zijn om iets heel nieuws te bedenken. De menselijke smaak zoekt altijd nieuwe, eh, prikkels.

Koffiebier

In de Belgische media viel de afgelopen weken weer eens wat te lezen over bier. Belgische kranten hebben meestal niet zo heel veel belangstelling voor het gerstenat, nauwelijks meer dan de Nederlandse kranten, maar als er iets nieuws te melden valt willen ze er wel plaats voor vrijmaken. En deze week was er nieuws, jawel. Een heel nieuwe bierstijl had België bereikt. Echt?

“Nieuw: drink eens koffiebier” kopte De Standaard. Bij het artikel stond een foto van twee heren en een schoon verhaal over broederliefde. De ene broer was koffiebrander, de andere was brouwer, en samen waren ze nu brouwer van het koffiebier. Broeder Jacob heet de brouwerij. Die broederliefde zit wel snor. Maar dat koffiebier? Is dat zo nieuw dan?

In Het Nieuwsblad wordt de brouwende broer geciteerd. “In de USA zijn er al wel biersoorten met koffie, maar in ons land had nog niemand zich daaraan gewaagd,” aldus Johan Claes. De Standaard maakt ook al gewag van Amerikaanse bieren met mout en koffie: “Beide smaken passen zo goed bij elkaar, dat in Amerika al een tiental koffiebieren in de rekken staan.”

Voor ’n bierkenner valt het niet mee dit allemaal te moeten lezen. Een tiental koffiebieren, stel je voor. In de Verenigde Staten is koffiebier groot, daar gaat ’t echt allang niet meer om een tiental. In Scandinavië is koffiebier ook populair. En wat te denken van het dichtste buurland van de brouwers uit Wezemaal, Nederland? Brouwerijen als De Molen, Emelisse, Klein Duimpje en nog anderen brouwen indrukwekkende koffiebieren, soms zo heftig dat je er wakker van wordt.

Over de Nederlandse biercultuur wordt in België hoe dan ook niet geschreven, alsof ze daar liever niet weten dat Nederland minstens zo’n boeiend bierland is als België. Kinnesinne of onkunde? Dat laatste in ieder geval, zoals blijkt uit de artikeltjes over het “nieuwe” koffiebier van Broeder Jacob. Want de bewering van Johan Claes dat niemand in België zich aan de stijl gewaagd had is óók al onwaar. De Struise Brouwers, de ware avant-garde van bierland België, brachten al een Mocha Bomb, die (voor wat ’t waard is) ook goed scoort op RateBeer. Dat was aan de broers en de pers kennelijk voorbijgegaan.

’t Is geen incident. Over bier wordt heel vaak onzin geschreven door gerenommeerde kranten en zelfs wel eens door vakbladen. Kennelijk is er niemand die het naleest. Wat je over bier schrijft hoeft niet te kloppen. Tekenend is dat haast iedere krant wel een eigen wijnrubriek heeft, maar dat een bierrubriek nog moet worden uitgevonden. Alsof wijn zo belangrijk is in ons taalgebied. Natuurlijk, wijn is fijn, wijn is heerlijk, maar er wordt nu eenmaal meer bier gedronken in Nederland en België. Wij hebben een biercultuur.

Soms twijfel ik aan dat laatste. Ja, we hebben brouwers, we hebben goedbezochte festivals, we hebben liefhebbers en verenigingen – maar wat is een biercultuur als daar klinkklare onzin over in de krant verschijnt? Wanneer maken redacties eens écht ruimte voor bier? Voor wat ’t waard is: ik wil best een stukje voor ze schrijven.

De laatste trein

Door ons taalgebied loopt een lange, kronkelende grens: die tussen Nederland en België. Die grens is zeker een cultuurgrens, maar geen onoverkomelijke. Vaak wordt de grens overgestoken, niet alleen door toeristen, maar ook door studenten, familieleden en Nederbelgen. Altijd is er uitwisseling. Die taal houdt ons toch maar met elkaar bezig, of dat nu van harte is of niet.

De trein heeft her en der gaatjes geslagen in de oude grens. Er zijn twee stoptreintjes, er is een hogesnelheidslijn (de Thalys) en er is de trouwe intercity tussen Amsterdam en Brussel. Die laatste trein wordt het meest gebruikt. Toen ik nog in België studeerde werd die trein bijna een tweede huiskamer, zo dikwijls zat ik er in. Alles werd gewoonte: het brakke Frans van de conducteurs, de rammelende kar van de railcatering, het sms-bombardement in de coupé na de grensovergang… zelfs de mensen werden bekenden. Ik heb nog wel eens met twee vaste conducteurs jenever gedronken in Amsterdam.

De trein is niet altijd dezelfde gebleven. Ik heb de stoelen zien veranderen, de tunnel onder Antwerpen heb ik open weten gaan, minuten van de dienstregeling schoven op. Nieuwe locs, nieuwe kleuren, nieuw personeel… Sinds kort ook nieuwe pakjes voor de conducteurs: in paars en roze doen ze nu hun werk. Al die veranderingen waren tekenen van verval. Over anderhalve maand sterft de Beneluxtrein. De intercity tussen Amsterdam en Brussel wordt geschrapt.

De grens tussen Nederland en België zal in de toekomst harder en hoger zijn. Natuurlijk, de stoptreintjes blijven, die wel. Er komt zelfs een nieuwe hogesnelheidstrein bij, die Fyra heten zal. Maar de intercity is ten dode opgeschreven. Er is geprotesteerd hoor, dat wel. Er waren petities en groepen op Facebook. Maar democratie werkt niet op een grens. Op 8 december rijdt de Benelux z’n allerlaatste rit. Zal ik nog meegaan?

Het alternatief, de Fyra, is natuurlijk sneller dan de Benelux. Ik heb het uitgerekend, voor mij is er maar liefst 40 minuten tijdswinst als ik de Fyra neem. Maar die trein is wel veel duurder. Alleen als je heel vroeg boekt zijn er nog goedkope kaartjes, en hun aantal is beperkt. Op de Fyra moet je verplicht reserveren. Voor wie een hotelletje heeft geboekt, ruim op voorhand, is dat allemaal niet zo’n probleem, maar voor de Nederbelgen die géén toerist zijn, die zomaar die grens eens over moeten, voor werk, studie of een stervend familielid – voor hen is het zuur. Maar wie denkt er nu aan zulke mensen?

Europa kreeg verleden week de vredesprijs. Ons continent is eengemaakt, we kunnen nu opschieten met elkaar, wat mooi, wat fijn. Die unie is ooit begonnen met de Benelux. En zie nu onze eenheid. De grenzen worden weer opgetrokken. We stemmen binnendijks. Vlaamse nationalisten, Hollandse lekkerrechtsers. Dit gaat om veel meer dan een trein. Wij zitten straks op slot.

Ik moet maar auto leren rijden.

Echte bo(c)k?

Het is herfst. Mij maakt dat blij, want ik houd van de herfst. Waterkou vind ik heerlijk, de kleuren zijn mooi, de luchten zwaar en grijs en nat – echte stormen moeten nog komen, natuurlijk, de herfst is nog maar pas begonnen. Ik verheug mij. En niet alleen om het weer, ook om de huiselijkheid, de gebakken lucht boven de verwarming, speculaas en stamppot, bier. Want herfst is ook een biertijd: er is weer herfstbock overal.

Ik ben een bierliefhebber, ik drink het hele jaar door wel speciaalbier, van bijzondere brouwerijen uit heel de wereld. Voor de meeste bierdrinkers is het overzichtelijker: er is pils, soms een Belgische tripel en dan bockbier in de herfst. De achtergronden van het bockbier zijn voor die bierdrinker natuurlijk niet eens zo relevant. Toch is de geschiedenis van het bockbier een mooi voorbeeld van hoe modern bier een mengeling van traditie en slimme marketing is.

De oorsprong van de stijl ligt waarschijnlijk in Duitsland. Met verse mout werd daar in de herfst het eerste bier van het seizoen in oude, ongewassen ketels gebrouwen. Dat bier vergaarde extra smaak door de restjes bostel in de brouwketel. Maar één brouwsel had dat bijzondere karakter, daarna was de ketel weer schoon – het was dus zeldzaam bier, maar een week of wat te koop. De stijl werd verbonden aan het stadje Einbeck, terecht of onterecht, en gaandeweg in Zuid-Duitse mond tot ein bock verbasterd.

Zo kwam het in de 19e eeuw naar Nederland, waar Duits bier modieus was. Beiers bier, dat wilde men wel imiteren: helder, rein, heel wat anders dan die troebele, soms zelfs wilde bieren die er in de Nederlanden gebrouwen werden. Zo kwam ook de bock hier verzeild: het stevige, volmoutige bier dat niet noodzakelijk bij de herfst hoorde, maar in ieder geval bij Hollands weer kon worden gesmaakt.

Marketing deed de rest: seizoensbier moest het wezen,  die bock. Vanaf de jaren ’80 is herfstbok aan een glorieuze opmars begonnen. Lentebok volgde: fris en blond in het voorjaar, gebrand zoet en donker in het najaar. De stijl is ongekend populair en dat is mooi, want de talloze bockbierfestivals en proeverijen bieden kleine Nederlandse brouwerijen een ideaal podium om bekend te worden bij een groot publiek.

Duits bier is allang niet hip meer. De laatste decennia was het vooral Belgisch bier dat de klok sloeg in Nederland, want ja, die troebele en soms zelfs wilde bieren van de Belgen waren toch veel interessanter dan die gladde, heldere Nederlandse bieren… Zo groeide de Nederlandse bockbieren in smaak en stijl naar de oude speciaalbieren toe. Daarmee is niet alleen de traditie, maar ook het bier zelf nu uniek voor Nederland.

Maar die Belgische bockbieren dan? Chouffe, Brugse Zot, Gouden Carolus: gerenommeerde Belgische brouwerijen brengen bockbier op de markt, maar alleen op de Nederlandse. In België bestaat geen bockbiertraditie. In België is Duits bier nooit echt hip geweest en Nederlands bier al helemaal niet. Belgisch bockbier is dan ook alleen maar marketing – maar veel bier is marketing.

Dan is er nog de c. Bock. Is die c marketing? Misschien. In het Duits hoort ‘ie er wel tussen, in het Nederlands wordt ‘ie vaak weggelaten. Van het Groene Boekje mag het in ieder geval: bock, bockbier. Laten we het de brouwers en de drinkers gunnen, die extra letter, dat beetje opsmuk. Dat is biercultuur.